Het is winter geweest

Gemeente van Christus,

Het is winter geweest. Het is Chanoeka, lichtfeest. Jaarlijks wordt de inwijding van de tempel gevierd, en Jezus is daar ook. Hij viert de feesten.

De winter ligt in de rug, maar de herinnering daar aan is er nog. Zoals wij ons nu het voorjaar in bewegen. Maar de koude nachten en felle buien doen winters aan.

Je leest niet zo vaak over de winter, in de Bijbel. In het Hooglied, als de winter voorbij is. En in de rede van Jezus over de laatste dingen. Bid dat het geen winter is, als alles samenkomt, en er dreiging is. Bid dat het geen winter is.

Jezus is in de tempel. In de zuilengangen van Salomo. De winterse kou hangt nog in de lucht, denk ik. Want de zuilengang was de beste plek om te schuilen tegen de oostenwind. Daar was nog wat beschutting. Om Hem heen een kring van mensen. Aanmatigend is het, er ligt wat dreiging onder ook. Ze omringen hem op een onaangename manier.

Er is wantrouwen naar Jezus. Wie ben jij eigenlijk?

De idylle van de herder heeft voor ons een liefelijke klank.  Groene weiden en vredige paden. Maar vanuit het OT ligt er altijd een enorme spanning in dat beeld. God als de herder, zijn volk als de schapen, maar om hen heen de dreiging. Van een vijand. Een vreemd volk. Een macht die de schapen roven wil. En die dreiging klinkt ook hier in terug.

Er is een eenheid tussen Jezus en zijn Vader, beide zijn zij als een herder. Voor Johannes een cruciaal punt: de eenheid tussen de Vader en de Zoon. En daar komt die vraag naar Jezus ook vandaan. Wie ben jij eigenlijk?

Jezus zegt: als je mijn werken ziet, wat ik doe, dan zou je het kunnen weten. Ik ben van de Vader gezonden, en wij zijn een.

Maar onder die vraag, die begrijpelijke en onderzoekende vraag, ligt ten diepste de spanning die onder heel deze ontmoeting ligt. Wantrouw je Jezus, of vertrouw je Hem?

Het is winter geweest. Misschien bevind jij jezelf er nog midden in. In de grijze koude versluiering van de tijd. Je weet wel dat er ook licht geweest is, en zon, en vreugde. Maar nu is het winter. En is het stil, als een koude lange dag die zich voor je uitstrekt, waarop de zon weer onder is voordat je hem aan de hemel zag staan.

Of ligt de winter in je rug? Is er een gloed van de voorjaarszon, breekt er iets open en komt er wat moed. Soms is het volop lente. De bloemen van je leven openen zich in volle pracht, en alles wacht op de zomer die aanbreekt, de volheid van het leven die zich aan je toont.

Nu het Pasen geworden is, misschien dat de kerk, en de tijd, zich altijd op die drempel bevindt. De winter in je rug, maar je kent hem wel, je voelt de kou nog door je botten trekken. En ergens die belofte van het voorjaar. Dat er een nieuwe tijd is aangebroken. Aarzelend, soms voluit jubelend. Maar ergens staan we op de drempel van de tijd.

Zoals de lichten van chanoeka, het tempelfeest, de somberheid van de winter tarten. Er is grijsheid en kou. Maar we ontsteken kaarsen als een weerwoord tegen de winter.

Misschien proef je in jezelf ook iets van dat wantrouwen, naar Jezus. Ik weet dat niet. Dat Hij zich maar eens uitspreken moet, en bewijzen. Ergens irriteert het, dat Jezus zo verhuld spreekt. Mijn werken getuigen van mij. Ja, maar blijkbaar niet zo dat het ieder overtuigt. Of is dat ook niet het doel?

Waar zit het punt waarop je hart zich zo wendt, dat je wantrouwen kantelt, en er vertrouwen in je komt dat Jezus is wie Hij zegt te zijn?

Soms kun je het heel sterk aanwijzen, die kanteling in je leven. Soms is het er gewoon, en weet je niet anders. Of het gebeurt in de crisis. Dan kan je wantrouwen naar God toe sterker worden, het kan ook omkeren, in een diep vertrouwen.

Of ken je het allebei, word je er tussen heen en weer geslingerd.

De handen van Jezus

Er is frustratie, en felheid in de ontmoeting met Jezus. Irritatie, om wie Hij is, wat Hij zegt. Er ligt ook een onvoorstelbare tederheid, in deze ontmoeting. Dat heeft mij diep geraakt deze week.

Johannes schrijft zijn evangelie midden in een gemeente die bedreigd wordt. Er is veel onrust, veel afval ook, en veel strijd. Als er onrust is in de samenleving, dan trekt dat soms heel sterk ook door de kerk heen. Alsof alles op scherp komt te staan. Het vertrouwen wordt groter, maar het wantrouwen ook. En terwijl deze dingen gebeuren, herinnert Johannes zich deze ontmoeting, en Jezus in de tempel.

Jezus spreekt, en zijn stem heeft zo’n kracht, dat vanaf het eerste begin zijn stem gehoord wordt. In zijn stem ligt een transformatieve kracht. Een veranderende kracht. Als Jezus begint te spreken, dan worden zijn woorden als vanzelf waar.

Ik vermoed dat Johannes hier ook denkt aan de doop. De gemeente is gevormd door die ene Heer, en in zijn naam gedoopt. Het is de identiteit van de kerk, van een christen. Gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Geest. Uit welk nest je ook komt, hoe je ook heet, wie of wat je ook bent, het is de doop die ons tot een gemeenschap van broeders en zusters maakt.

Overal en steeds opnieuw hoort een mens de stem van Jezus. In onze Westerse cultuur, en in het oosten. Jaren terug, eeuwen geleden, en in deze tijd. Soms letterlijk, vaker door de woorden heen, of door muziek. En door het horen van die woorden, waar door heen Jezus tot je spreekt, besef je ineens dat je gekend wordt. Dat Hij jou in het oog heeft.

Zij horen mijn stem, ik ken hen, en zij volgen mij.

Jezus woelt als het ware de dingen in je leven zo om, dat je Hem verstaat, en vertrouwt, en gaat volgen. En ik denk dat deze beweging steeds opnieuw gemaakt wordt. In de kerk, in jouw leven. Dat er winter is, en voorjaar komt. En zomer is.

De kracht van de doop is zo sterk, de stem van Jezus is zo krachtig, dat hij zegt: niemand kan je uit mijn hand roven.

Niemand kan je uit mijn hand roven.

Ik weet niet waar jou leven door bedreigd wordt. Wat de rovers in jouw leven zijn. Misschien ken je geen dreiging. Is er altijd kalmte en rust. Maar kijk eens naast je, of om je heen.

Wie vertel je van je verslaving, misschien weet niemand ervan. Dat je geen weerstand kunt bieden aan de trekkracht van beelden, van geld, van drank. Wie weet van je angstdromen, dat je de dood vreest, en de diepste eenzaamheid. Hoe vertel je over de zwarte honden die je aan stukken scheuren, de diepe depressie of de nachtmerries van je verleden.

Of ben je zelf een rover? Maak je een ander het leven zo onmogelijk, omdat je je toe-eigent wat niet van jou is? Het valt mij op hoeveel geweld er soms is, ook in onze samenleving. Hoeveel woede, en agressie. Je kent het misschien in jezelf. Niets menselijks is ons vreemd, toch?

De handen van Jezus, dat zijn gewonde handen. Geraakt door geweld, gebutst door woede. Het zijn de handen die hij openlijk laat zien aan zijn vrienden. De handen die wij zien, hier aan het kruis. In de beker die wij drinken bij de maaltijd.

Jezus zegt: niemand kan je uit mijn hand ontrukken, of wegroven, of meesleuren. Die gewonde handen, zijn sterke handen. Dragende handen.

Jezus spreekt. En wij horen zijn stem. En volgen Hem. Al struikelend en zoekend. Maar het zijn Jezus’ handen die je optillen, en dragen, en beschermen.

In tederheid, en kracht.

Soms raak je aan Jezus’ wonden. Is er in je leven een gewondheid, die je deelt met Jezus. En ben je bij Hem in zijn lijden, waar hij aan stuk gegaan is. Er zijn mensen bij ons die dat kennen, en daar heel dicht bij zijn.

Jezus gewonde handen, zijn dragende handen. Ze beschutten je. Niet tegen alle kwaad. En toch, toch ook wel. Ik geef je eeuwig leven, zegt Jezus. Zijn handen zijn een bron van eeuwig leven.

Eeuwig leven. Dat is: God kennen, en Jezus Christus, die door God tot ons gezonden is. Of zeg je het andersom? Dit is het eeuwige leven, door Jezus gekend zijn en in zijn handen gedragen worden.

Dan begint het eeuwige leven al hier, in dit leven. De grens van het leven is dan de doop. In Jezus’ naam is met het doopwater eeuwig leven in jou gelegd. En niemand kan je uit zijn hand roven.

Halleluja, amen.

Johannes 10: 22-30
Zondag 12 mei
Ds. Hanneke Ouwerkerk