Ruth en Boaz

RAMEN MET EEN VERHAAL

Prediking in de kapel van De Wartburg te Utrecht door ds. Kersten Storch op zondag 28 april 2013 over het raam ‘Ruth en Boaz.’

Dankzij de glas-in-loodramen en de verhalen die zij uitbeelden zijn wij in de diensten in De Wartburg ruim een half jaar lang op pad geweest door de geschiedenis van het volk Israël.

Het begon mat Jakob en zijn droom van de hemelsladder. Wij hebben Jozef ontmoet, ook zo’n dromer. Wij waren met de Israëlieten op de vlucht door water en woestijn, wij hebben ze om het gouden kalf zien dansen en we hebben gehoord hoe Mozes voor hen en tegen God heeft gestreden, En uiteindelijk hebben wij Simson, de woeste wildebras, in het uur van zijn sterven gezien; op het moment waar hij afscheid moet nemen, waar hem niets blijft dan te vertrouwen, om dan de laatste stap die hij uit eigen kracht niet meer kan gaan, toch te kunnen zetten. En nu vandaag: Ruth.

Voor het eerst een vrouw- in die lange rij van verhalen. Niet dat er helemaal geen vrouwen waren in die Bijbelse verhalen- nee, dat niet. Maar ze stonden nooit op de voorgrond. Ze waren er wel, maar de helden, degenen waar het allemaal om draaide, dat waren dan toch de mannen. En nu Ruth.

Ruth die op het punt staat om haar eigen lot en het lot van haar schoonmoeder in eigen handen te nemen, het leven van twee vrouwen, twee weduwen, die aan de rand van de samenleving staan, kwetsbaar en onbeschermd.

Daar staat zij: mooi en lenig maar wel oprecht. Daar staat zij en ze kijkt neer op de slapende Boaz, die haar toekomst zal zijn, die de toekomst voor haar zal openen. En achter haar zien wij haar verleden. In de verte de heuvels en de bergen die zij samen met haar schoonmoeder op weg hier naar toe, naar Bethlehem, heeft overwonnen. Bethlehem dat betekent : broodhuis.

Twee weduwen zijn daar gekomen op zoek naar een plek waar ze kunnen blijven, waar zij letterlijk hun brood kunnen vinden en verdienen, waar ze nog een kans hebben om te leven, om opnieuw te leven.

Noömi, de schoonmoeder, is hier geboren. Vanwege een hongersnood in Bethlehem, dat toen geen brood meer had voor zijn bewoners, was zij jaren geleden met haar man en haar twee zonen naar het buitenland vertrokken, naar Moab. Daar konden zij zich toen vestigen, de zonen vonden daar vrouwen, en alles leek goed. Maar ach, het bleef niet goed: eerst overleed Noömi’s man en enkele jaren later haar zonen, allebei. Een weduwe die haar kinderen verliest. Een vrouw die niets meer rest, geen gezin, geen familie, geen toekomst. Alleen, helemaal alleen en verlaten in het buitenland. Een vreemdeling in elk opzicht.

En zo gaat ze weer op pad, gaat weer terug naar het land, naar de stad waar ze ooit vandaan is gekomen. Waar ze de kracht daarvoor vandaan haalt, na alles wat haar is overkomen?.. Ja, waar haal je in dat soort situaties je kracht vandaan? Wat of wie maakt, dat je er niet helemaal aan onderdoor gaat? Wij kunnen dat soms, of zelfs meestal, moeilijk in woorden vatten. Maar het lijkt wel alsof mensen die door harde lotgevallen zijn getroffen zich bijna instinctief afvragen: wat blijft mij nu nog? Waar kan ik nu nog hulp en steun en houvast vinden? Van waar komt mijn hulp? En Noömi doet wat – instinctief- veel mensen in zo’n situatie doen: ze gaat terug naar haar wortels. Ze wil terug naar haar land, naar haar volk, naar haar mensen, naar haar God. Al voelt ze zich verlaten door die God, al zegt ze: “De Heer heeft zich tegen mij gekeerd. De Ontzagwekkende heeft mij kwaad gedaan.” Toch wil, toch moet ze terug- ook naar Hem. En ze is wel bereid om alleen te gaan. Haar schoondochters willen met haar gaan, maar zij stuurt ze terug. “Nee”, zegt ze, “mijn lot is te bitter voor jullie. Jullie hebben nog kans op een nieuw leven hier in Moab. Ik niet. Dus, blijven jullie maar en ik ga.”

Maar één schoondochter, Ruth, laat zich niet terug sturen. En wat zij tegen Noömi, haar schoonmoeder, zegt, dat klinkt als een poëtische liefdesverklaring- en daarom hoeft het ons ook niet te verbazen dat deze woorden tot op de dag van vandaag vaak tijdens trouwdiensten klinken: “Waar u gaat, zegt Ruth, de schoondochter, “daar zal ook ik gaan. Waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar u sterft, zal ook ik sterven… De Heer is mijn getuige: alleen de dood zal mij van u scheiden.” Heeft een schoondochter ooit mooiere woorden tegen haar schoonmoeder gezegd?

’s Avonds thuis vertelt Ruth over haar belevenissen, over haar ontmoeting en haar gesprekken met Boaz. Noömi zal het wel hebben aangevoeld dat er iets aan het groeien is tussen die twee, dat er – bij wijze van spreken- een zekere spanning in de lucht hangt. En aan het einde van de zomer, wanneer de oogst is binnengehaald en het dorsen gaande is, weet zij dat nu ook de tijd rijp is om het graan van de genegenheid, van de interesse, van de beginnende liefde die tussen Boaz en Ruth is gegroeid – bij wijze van spreken- binnen te halen, zodat het vrucht kan dragen.

Wij hebben in de lezing gehoord wat Noömi, de op leeftijd gekomen vrouw, tegen Ruth, de jonge vrouw, zegt. En wij hebben gehoord wat zich later op de dorsvloer allemaal afspeelt- of beter gezegd: wij hebben het niet allemaal gehoord. En dat is ook maar goed zo. Want er zijn geen vervelendere en saaiere liefdesverhalen dan die, waarin alles publiekelijk gebeurt, waar elke intimiteit en erotiek kapot wordt gemaakt door ze in het voetlicht te plaatsen en elk detail rond te bazuinen. Gelukkig gebeurt dat in ons verhaal niet!

Wel horen wij dat Ruth de deken aan het voeteneinde van Boaz terugslaat- en wij kunnen vermoeden dat dit misschien meer betekent dat wat hier staat. … Die deken wordt in ieder geval niet zomaar brutaal weggetrokken. Wel zijn wij getuigen van het gesprek tussen Ruth en Boaz daar op de dorsvloer, maar wij liggen niet als het ware met hen op de grond. Gelukkig maar. Wij blijven in de sfeer van de intimiteit, van de intieme, erotische spanning die we ook op ons plaatje terugzien: de blik van Ruth, haar wang die op haar hand rust- alsof ze even nog aarzelt, maar tegelijkertijd het tedere gebaar van haar andere hand die de sluier al een beetje opzij trekt.

Ik hoop dat u zich een beetje kunt inleven in dit verhaal en dit plaatje, dat het iets in u tot klinken brengt, omdat u zoiets ooit zelf heeft beleefd of misschien nog steeds beleeft..?

Op de dorsvloer gloort de ochtend. En voordat gemene geruchten en nijdige verhalen rond zouden kunnen gaan en hun gif zouden kunnen verspreiden over het kleine plantje ‘liefde’ dat er net is ontkiemd , trekt Ruth zich terug.

Ze gaat, maar ze neemt een belofte mee. De belofte dat dit meer was dan een erotische nacht, dat dit het begin is van een nieuw, een groot verhaal, een liefdesverhaal, een levensverhaal. Er zal leven zijn voor haar en haar schoonmoeder, voor de jonge en de oude. Er zullen kinderen zijn, komende generaties. Ruth, die uit de vreemde kwam, zal de overgrootmoeder van koning David worden. In de stamboom van Jezus zullen wij haar naam later lezen, en haar – schitterend verteld- verhaal tot op de dag van vandaag in het naar haar genoemde boek in het Eerste Testament.

Ruth, daar staat zij, mooi en lenig en oprecht. En wie haar verhaal leest- en dat zou ik u echt van harte willen aanbevelen, … wie haar verhaal leest zal, zo denk ik, kunnen begrijpen dat het de liefde is – de liefde in al haar veelkleurigheid en haar verschillende gedaantes- die leven en toekomst opent. De liefde.

Of-  voor wie het graag  meer theologisch wil hebben: dat de liefde de vervulling is van de wet.

AMEN.