Mozes met de wetstafelen

Prediking in de kapel van De Wartburg te Utrecht door ds. Kersten Storch op zondag 10 februari  2013 over het raam ‘Mozes met de wetstafelen’.

Het vijfde glas-in-loodraam. Als u zich even probeert voor te stellen waar dit raam hangt in De Wartburg en hoe het er daar uitziet, dan ziet u misschien voor uw innerlijk oog, dat juist dit raam daar een beetje donkerder is dan de anderen. Het lijkt alsof de lichtbak die achter dit raam zit iets minder licht geeft dan die van de anderen. Ziet u het een beetje voor u? Ik weet dat ook mevrouw Kok en de glazenier die dit raam samen hebben gemaakt- zij het ontwerp en hij het glas-in-loodwerk- dat zij er niet helemaal gelukkig mee waren, en dat ze eigenlijk wilden dat er nog iets aan gedaan zou worden, zodat er meer licht komt en de afbeelding beter te zien is.

In elk geval vind ik het opmerkelijk, dat juist dit raam een beetje donkerder is, iets minder helder dan de andere. Ik vind dit opmerkelijk omdat ik bij het nadenken over het verhaal over het gouden stierkalf en over het onderhandelen van Mozes met God, besefte hoe geheimzinnig dit verhaal toch eigenlijk is, hoeveel lagen een rol erin spelen, hoeveel grijze tinten er doorheen waaien. Je zult er weinig van begrijpen als je op de figuren van dit verhaal en op wat er gebeurt, alleen maar een patroon van zwart of wit wilt toepassen.

Een patroon van goed of kwaad, van trouw of verraad. Je krijgt het gewoon niet glashelder –en of sterkere lampen in de lichtbak die oplossing zouden kunnen brengen? Ik weet het niet…

Laten we kijken en luisteren naar het verhaal dat vanochtend in de lezing klonk, maar dat op zijn beurt natuurlijk deel uitmaakt van een veel groter verhaal: van een geschiedenis die doorgaat, die verder gaat, tot op de dag van vandaag.

Vertrouwend op Gods woord, op zijn belofte van nieuw leven, van waarachtig leven- en zich toevertrouwend aan de leiding van Mozes hebben de Israëlieten het aangedurfd om hun bestaan al slaven in Egypte te ontvluchten. Dat ze aan het Egyptische leger konden ontsnappen toen de situatie helemaal uitzichtloos leek, dat was al een wonder voor hen, een wonder waarin ze God, hun God herkenden. Wij hebben het verhaal van de doortocht door de Rietzee enkele weken geleden gehoord. Inmiddels zijn we al weer  jaren verder in het verhaal. Maar het volk trekt nog steeds door de woestijn. Honger, dorst, ziekte, oorlog- van alles hebben ze meegemaakt. En er klinkt ook de vraag in hen zelf: “Waarom? Voor wat? Waar is het beloofde land? Is het er überhaupt? “

Ja zeker, nog worden de verhalen verteld,

’s avonds rond het kampvuur. De verhalen over de wonderbaarlijke uittocht uit Egypte, over de bevrijding, over wat God voor zijn mensen heeft gedaan. Maar alleen de ouderen hebben dat zelf nog meegemaakt, kunnen uit hun eigen ervaringen en herinneringen putten. Maar ook die ervaringen worden steeds vager, hoe langer deze blijkbaar eindeloze trektocht door de woestijn duurt.

“ja”, denken de ouden wanneer ze uitgeput en moe van het leven aan het einde van de dag in hun tenten liggen. Ja, met hoeveel hoop en verwachtingen zijn we toen niet op weg gegaan, weg uit Egypte! Brandde niet ons hart voor de vrijheid? Was het niet ons heilig geloof dat het alleen beter zou kunnen worden, dat we het gewoon moesten aandurven met deze God- zo veelbelovend, en met deze Mozes- zo profetisch, zo visionair?

Waren wij er niet van overtuigd het juiste te doen, en dat het beloofde land, de vrijheid, binnen handbereik zou liggen?”

En terwijl de nacht snel valt over de woestijn, zuchten de ouden en draaien zich op hun harde legerstede tegen het tentdoek. “Ja, ja, zo ongeveer is het toen wel geweest, toen wij nog jong waren. Er was toen geen vonk van twijfel in ons, dat we zouden kunnen bereiken wat wij wilden – het beloofde land. En wij wisten toen nog heel precies, hoe dit land er uit zou zien: groene, vette weiden voor het vee, akkers die veel vrucht voortbrengen, schone rivieren, vast huizen om in te leven, ruimte voor ons en onze kinderen.” En nu?

Nu vertellen zij deze verhalen al aan de kinderen van hun kinderen, en ze trekken nog steeds verder, hebben nog steeds geen blijvend thuis.

En wanneer ze in de grote, glanzende ogen van hun kleinkinderen kijken, die met verbazing en met verwondering naar hun verhalen luisteren, en voor wie het als een sprookje klinkt wat hun grootouders hen daar vertellen- dan komt vaak een diepe, een existentiële onrust in hen op: : Hebben deze kinderen aan het einde misschien toch wel gelijk? Is dat alles niet toch alleen maar een sprookje, een droom, een illusie waarop wij hebben vertrouwd omdat we dat zelf zo graag wilden?” Oud zijn zij geworden gedurende de tocht door de woestijn, maar het beloofde land hebben zij nog steeds niet bereikt- en wie weet of zij het ooit zullen bereiken?

En die God waar zij op hebben vertrouwd, zo vragen ze zich af, die God, die zich ooit, in het verleden, zo machtig had geopenbaard in wat hij deed, in zijn handelen? Waar is die dan vandaag? Vandaag zijn diens daden en handelen geschiedenis:  levendig enkel nog in de verhalen die worden verteld.

Ja zeker, er is nog steeds die Mozes. Man van God. Mozes met zijn vurig enthousiasme, die het volk steeds verder leidt. Die daar, met zijn visionaire hoop, met zijn uitgebreide gesprekken met God. Voor hem lijkt deze God nog steeds aanwezig te zijn, levendig. Maar ja, ook Mozes is de jongste niet meer. En hoe lang is hij nu al weer weg uit het kamp? Daar boven op die berg is hij, waar hij maar weer met die God zit te praten! Wanneer was het ook al weer dat hij uit hun kamp is vertrokken? Veertig dagen geleden? Wat, als hem daarboven iets is overkomen? Wat, als hij nooit meer terug komt?

Nee, op die manier kan het gewoon niet verder gaan. Wij moeten weer weten waar we aan toe zijn, en in wie en wat we kunnen geloven! Wat hebben we aan een God van wie we nauwelijks kunnen weten of die er nu is of niet? Wij hebben iets nodig dat ons houvast geeft; ons en onze kinderen. Iets dat ons helder en duidelijk voor ogen staat: een beeld, een plek, regels die voor iedereen verstaanbaar zijn. Zodat je kunt zeggen: Hier is onze God en zo ziet die eruit en dat doet die. Kom, laten wij een beeld maken, iets dat reëel is, tastbaar. Dat wij kunnen aanbidden en daar kunnen wij offers brengen en dat zal de garantie voor onze samenleving, voor onze gemeenschap zijn. Want op die manier kunnen wij weer zeker zijn dat God in ons midden woont, dat hij er is. Kom op Aäron, jij bent toch ook priester. Jij hebt toch verstand van hoe je zo iets moet doen, hoe je een god maakt en hoe je die aanbidt? Kom

op, wat daar boven op die berg gebeurt, het kan ons hier beneden niets schelen. Het is te ver weg. Wij willen iets zichtbaars, hier en nu.

En Aäron, de priester, de broer van Mozes, geeft gehoor aan wat ze vragen. Maar ze moeten er wel iets voor inleveren- hun sieraden, hun goud, dat ze hebben gespaard voor hun oude dag of voor hun kinderen. Alles moeten ze inleveren . De god die ze voor zichzelf willen maken is een veeleisende god. Je moet er iets voor over hebben.

Maar dat kan hen niets schelen, en Aäron maakt een gouden stierkalf voor hen. Met verbazing ziet hij hoe blij de mensen ermee zijn. “Vooruit dan”, zou hij hebben gedacht, “laten we dan ermee doorgaan, en feest vieren en offers brengen, zo als het hoort voor een godsdienst- als zij het toch zo graag willen?!”

Terwijl de Israëlieten vieren en om het gouden kalf dansen is Mozes nog steeds op de berg, dicht bij God. Bij die God die hij ook niet kan zien, maar op wie hij vertrouwt, met wie hij in gesprek is. Die God die wil dat zijn mensen, zijn volk, zullen leven en die daarom Mozes ‘Tien Woorden van Leven’ heeft gegeven. Tien woorden, tien geboden die een richtsnoer, een houvast zullen zijn in het dagelijkse leven – die het leven, het goede leven daar beneden zullen bevorderen. Mozes houdt de tafelen met die woorden nog in zijn armen, staat nog op de berg toen hij van God hoorde wat er beneden in het lamp van de Israëlieten is gebeurd. En God, van wie wij denken en hopen en geloven dat hij liefde is, van wie wij zingen ”O grote God, die liefde zijt”, die God is woedend, is laaiend van woede! Maar meer nog denk ik zelf,  is hij gekwetst.

Want wie liefheeft, wie om een ander geeft, die is ook kwetsbaar, ontzettend kwetsbaar zelfs. En God geeft om zijn mensen, om die mensen die zich van Hem hebben afgewend. Het is Mozes die God daar aan herinnert. Die God – bij wijze van spreken- aan zichzelf herinnert, aan Zijn liefde die sterker is dan alle woede en toorn en teleurstelling.

Steeds weer heeft God het opgenomen voor zijn mensen, steeds weer is hij met hen meegegaan, heeft hij hun kant gekozen, is hij trouw geweest. Over al spreekt Mozes met God, al dat stelt Mozes God voor ogen. “En daarom”, zo zegt Mozes, “blijf niet bij Uw toorn en woede, wees niet star, kom ook nu weer in beweging. Laat juist nu zien dat U niets gemeen heeft met dit gouden kalf, dat daar beneden op het altaar staat, star en koud en onbeweeglijk. Een levenloos beeld, dat zich niets aantrekt van de geschiedenis, van mensen en hun lot. Een beeld dat geen passies en geen medelijden kent . Laat juist nu zien dat U een levendige God bent, een God die beweegt, een God diens liefde verraad en angst en onverschilligheid overkomt.”

“Toen”, zo heet het in de Bijbelse lezing, “zag de HEER ervan af zijn volk te treffen met het onheil waarmee hij gedreigd had.”

En Mozes keerde om en ging de berg naar beneden, de twee tafelen, de twee platen met de verbondstekst nog steeds in zijn armen. Later, wanneer hij met eigen ogen zal zien wat er aan de voet van de berg, in het kamp van de Israëlieten gaande is, zal hij de tafelen op de grond werpen, in stukken smijten. Later zal Mozes zelf in woede ontsteken en wraak laten nemen.

Maar de geschiedenis van God met de mensen gaat verder. Er zullen nieuwe tafelen komen, een nieuw verbond. De mensen trekken verder, met vallen en opstaan, soms vol van vertrouwen, soms vol van twijfels. En God…?

God blijft bij hen, blijft met ons verbonden- toen en vandaag. God blijft trouw- en het is goed dat er mensen zijn, mensen zoals Mozes die ons van Godswege daaraan herinneren.

AMEN.