De droom van Jozef

Prediking in de kapel van De Wartburg te Utrecht door ds. Kersten Storch op zondag 5 januari 2013 bij het raam ‘De droom van Jozef’.

Het begin van een nieuw jaar doet altijd iets met ons. Het legt vragen aan ons voor. Vragen over de toekomst. Hoe zal het worden, dit nieuwe jaar? Wat zal het me brengen? En misschien ook: wat is mijn droom voor het nieuwe jaar? Alhoewel, over dromen heb ik tot nog toe niet veel gehoord in gesprekken die ik sinds de jaarwisseling al weer met een aantal bewoners van De Wartburg en van ’t Huis aan de Vecht heb gehad. Ja, sterker nog, ik heb  het zelfs nadrukkelijk in één of twee gesprekken aan bewoners gevraagd: wat is uw droom voor het nieuwe jaar? Maar hun reactie heeft mij doen beseffen dat dit voor hen toch een ietwat vreemde vraag was. ‘Mijn droom voor het nieuwe jaar? Waar heeft die dominee het over? Ik ben bijna 90. Ik heb toch geen dromen meer.’ Uiteraard werd dat niet zo direct gezegd, maar het was toch duidelijk af te lezen aan de reactie van de desbetreffende. En ik dacht: is dat zo? Heb je geen dromen meer als je oud bent? Of is het veel meer zo, dat je er niet meer zo gemakkelijk over kunt en wilt spreken?

Wij hebben in de lezing uit het boek Genesis, Jozef, de jonge Jozef, over zijn dromen horen vertellen. Het is dit verhaal, dat ook verbeeld is in het derde glas-in-loodraam dat in de nieuwe Wartburg hangt. Jozef is 17 jaar oud- nog geen man, maar ook geen kind meer. Wij hoorden, dat hij samen met zijn broers het vee van zijn vader weidde, en dat hij de zonen van de vrouwen van zijn vader, Bilha en Zilpa,  hielp.

Zijn broers en de zonen van de vrouwen van zijn vader? Wat moeten wij ons daar bij voorstellen? Welnu, in ieder geval dit: dat de familieomstandigheden waarin Jozef opgroeide niet de meeste eenvoudige waren.

Jakob, zijn vader, was dol geweest op Rachel, Jozefs moeder. Maar Rachels vader Laban had nog een oudere dochter, en die wilde hij eerst uithuwelijken. Om die reden stuurde hij haar, in plaats van Rachel, in de nacht van het huwelijksfeest naar Jakob. En voordat Jakob het echt door had was hij met Lea, de oudere zuster getrouwd, en niet met zijn geliefde Rachel. Die krijgt hij er later nog wel bij- zo iets kon toen. Maar het kost niet veel verbeeldingskracht om ons voor te stellen dat dit huwelijk geen gemakkelijke situatie was, – en zeker niet wat je een gelukkig en harmonisch huwelijk noemt. Maar alsof dat nog niet ingewikkeld genoeg is, begint er ook nog een wedstrijd tussen de twee vrouwen, de twee zussen, wie van de twee de meeste kinderen aan Jakob zal geven. Rachel, van wie Jakob nog steeds echt houdt, blijkt onvruchtbaar te zijn. Daarom geeft ze haar slavin Bilha aan haar man – vandaag zouden wij zeggen als een soort ‘draagmoeder’- zodat ze via haar toch kinderen zou krijgen. “Dat kan ik ook”, denkt toen haar zuster Lea. En ze stuurt op haar beurt ook haar eigen slavin naar Jakob, om zodoende nog meer kinderen te doen verwekken. En zo worden er steeds meer kinderen geboren van steeds wisselende moeders. Tot aan het moment dat Rachel, de lievelingsvrouw, toch nog zelf zwanger wordt. Ze bevalt van een zoon. Jozef noemt ze hem. Het is deze Jozef, de Jozef uit ons verhaal. Jozef, de dromer.

Dolblij moet zijn moeder zijn geweest: toch nog een kind, toch nog een zoon. Jozef, het kind van de liefde, de al zo lang verwachte zoon. En ook zijn vader, toen al behoorlijk op leeftijd, is meer dan gelukkig met de geboorte van dit kind. Zijn oogappel is het. Wij hebben het gehoord, het staat in de Bijbelse tekst: “Jakob ( die ook Israël werd genoemd) hield meer van Jozef dan van zijn andere zonen.”

Wij kennen nu de reden, de achtergrond, weten een beetje van de geschiedenis die aan ons verhaal voorafging, en wij begrijpen, zoals het Bijbels verhaal het vertelt, de broers, de halfbroers dus, die Jozef niet konden uitstaan, – waarom geen enkele vriendelijk woord over en voor hem over hun lippen komt.

Jozefs moeder, Rachel, is inmiddels ook overleden en zo is de oude vader de enige die van Jozef houdt- de enige bij wie Jozef terecht kan. En dat doet hij ook! Alle verhalen en praatjes die over zijn broers rondzwerven verklikt Jozef aan zijn vader. Je zou het ‘naïef,

kunnen noemen dat hij dat doet, of ‘gemeen’ of zelfs ‘arglistig’. Maar je kunt er ook de angstige, ja misschien zelfs wanhopige poging in zien om tenminste in de gunst van zijn vader te blijven, om zich tenminste van diens liefde en genegenheid te verzekeren.

En dan, op een dag, of eerder in een nacht, heeft Jozef een droom. Een zeer bijzondere droom. Schoven is hij aan het binden in die droom, samen met zijn broers. En zijn schoof richt zich op en staat fier op het veld terwijl de schoven van zijn broers zich voor hem neerbuigen.

En deze droom vertelt Jozef aan zijn broers. Ach Jozef, had dat maar beter niet gedaan! Je broers hebben toch al een hekel aan jou, aan de kleine lieveling van hun vader, die – daar hoeven ze niet aan te twijfelen- ook de eerste erfgenaam van hun vader zal zijn. En nu vertelt deze kleine kerel, deze klikspaan en opschepper ook nog over dromen waarin hij de baas, de heerser over hen allen zal zijn.

Wij hoeven er dus ook niet over te verbazen, dat de Bijbelse tekst zegt dat zijn broers Jozef ‘hoe langer hoe meer gingen haten’!

Maar het wordt nog erger. Voor Jozef, overdag door zijn broers gehaat, draaien de rollen ’s nachts. Hij droomt een tweede droom. En blijkbaar parmantig en zich van geen gevaar bewust, vertelt hij nu over een droom die de eerste zelfs nog overtreft. “Ik heb alweer een droom gehad”, zegt Jozef.

“En nu bogen de zon, de maan en elf sterren zich voor mij neer.” Grandiozer kan een mens niet fantaseren! Nu maakt hij het ook voor zijn vader te bont. Die wijst hem terecht: “Wat vertel je ons hier voor een onzin! Moet je luisteren wat je hier zegt: dat eenieder – ik, je moeder, je broers – ons voor jou moeten neerbuigen! Ben je dan gek geworden?” Zijn broers zijn ziedend van woede. Ze zouden hem wel willen vermoorden, als ze er maar de gelegenheid voor hadden.

En wie weet hoe het verhaal van Jozef  en zijn broers verder gaat, die weet ook dat Jozef alleen maar ter nauwer nood aan dit lot zal ontkomen. Maar over Jakob, zijn vader, lezen wij nog wel iets anders. Al wijst hij zijn zoon terecht, toch blijft hij nadenken over wat er gebeurd was.

Zal er in die onzin toch een zin verborgen zijn? Het lijkt alsof de oude Jakob weet, alsof hij er een vermoeden van heeft, dat dromen meer zijn, meer kunnen vertellen dan wat wij er op het eerste gezicht in zien, of hoe we ze interpreteren. Dit meer is soms moeilijk te vatten – en ook Jakob kan dat op dit moment niet. Maar hij bleef erover nadenken. ‘Hij bewaarde de woorden’- zo kan je het ook vertalen. En ja, natuurlijk klinkt ons dat bekend in de oren. ‘Zij bewaarde de woorden’ – Maria, de moeder van Jezus, deed dat, en in het  Kerstevangelie komt dat in de kerk zeer nadrukkelijk aan bod. Maria hoorde woorden die ze op het moment dat ze werden gezegd nauwelijks kon bevatten. Maar, ze bewaarde ze in haar hart en later ontvouwden die woorden hun betekenis voor haar.

Ook over de leerlingen van Jezus wordt in de evangeliën vaak gezegd dat ze niets begrijpen van wat Jezus hen vertelt, wat hij doet. Maar later, soms veel later, herinneren zij zich dit en dan krijgen de woorden en de handelingen voor hen zin, krijgen ze een betekenis die ze eerder niet hadden kunnen zien en begrijpen.

En is dat ook niet vaak in ons leven zo? Zijn er niet van die zaken en gebeurtenissen die ons overkomen, zijn er niet van die dromen waar we ons geen raad mee weten, van die woorden en verhalen waar wij op het eerste gezicht geen boodschap aan hebben, maar die zich toch ingraven in ons geheugen, ja zelfs in ons bestaan? Er is iets mee aan de hand, dat voorkomt dat we ze gewoon naast ons neer leggen. Er is iets dat maakt dat ze ons bijblijven, die zaken, totdat ze op een gegeven moment toch weer boven komen, en dan in een ander licht komen te staan. Ja, soms gebeurt het dat die zaken zelf een licht op ons leven , op onze levensgeschiedenis of op die van mensen om ons heen werpen, iets dat ons dingen en verbindingen en betekenissen doet zien die wij eerder nooit hadden gezien.

Op het moment dat Jozef zijn dromen droomt van schoven en sterren, van zon en maan die zich neerbuigen, begrijpt niemand er iets van.

Hij zelf begrijpt het niet, zijn broers niet, en zijn vader ook niet. Dat kan ook niet, want wat Jozef droomt, is nog niet gebeurd. Het heeft – zo zou je het ook kunnen zeggen – de toekomst nog nodig om zijn betekenis te ontvouwen. Het is nog ‘nodig’ dat Jozef bijna wordt vermoord door zijn broers, en dat ze hem als slaaf naar Egypte verkopen. Het is nog ‘nodig’ dat hij daar eerst in de diepe duisternis van de gevangenis en dan in de glans en op de troon belandt. Het is nog ‘nodig’ dat Jozef ouder en wijzer wordt, dat hij lijden ondervindt en dat hij respect en waardering krijgt. De betekenis ontvouwt zich niet zonder dat Jozef, zonder dat een mens, de hoogte- en dieptepunten van het leven heeft ervaren, niet zonder te weten wat het is, hoe het aanvoelt, om eenzaam en verlaten in het donker te zitten. Maar betekenis ontvouwt zich ook niet en beslist niet zonder dat wij van de liefde weten, zonder zelf te hebben lief gehad en geliefd te zijn. Betekenis ontvouwt zich niet als mensen er niet naar zoeken- met heel hun leven, hun bestaan, en heel hun leven lang.

Geloof, is de naam van die zoektocht.

AMEN

te Schoonhoven en Willige Langerak